Piraat, waar ben je? Ik heb je nodig …
Nog nooit in mijn leven had ik zoveel deugd gehad van iets banaals als kakken. Het deed mij terugdenken aan de tijd toen ik voor het eerst mijn tong in de mond van een meisje had gestoken. Op een dwingende toon vroeg ze me: ‘steek je tong eens in mijn mond,’ en ik deed wat er van mij verlangd werd. Ik had nog nooit mijn tong in de mond van een meisje gestoken. Wel in die van een hond. Als klein jongetje had ik een hond die er altijd met mijn playmobilmannetjes van door ging. Tevens kwam dat beest steeds op mijn schoot zitten en gaf het mij lekjes, hetgeen mij op een manier ontspande, tot mijn moeder zei dat het genoeg was. Mijn moeder is een vergissing. Het is een kutwijf die mij als straf voor mijn toentertijd slechte rapporten beval van te stofzuigen en het gras te maaien, om mij vervolgens uit te schelden voor onmenselijk stuk verdriet. Op een dag was ik het zo beu dat ik in mijn hond zijn voederbak een hoestdrankje heb gesmeten waarvan het beest stapelgek werd en een stuk van mijn moeders oor heeft gebeten. Ze hebben het beest meteen afgemaakt. Geheel terecht: de hond had mijn moeder haar kop er moeten afbijten en gelukkig dacht ik terug aan het meisje en niet aan mijn moeder.
Amilifanto maakte alles draaglijk. Naar haar kon ik glimlachen en dromen over ongemerkte aanrakingen. Ik was dan wel misschien met haar naar bed geweest, maar had haar nog nooit gekust. De kus is mooier dan het instict, het beteugelt de drift met liefde.
Plots, als een godsgeschenk dat uit de hemel kwam gevallen, verbrak een schreeuw mijn dromen. Het was een lief stemmetje waarvoor elk achterbuurtcrapuul zou plooien.
“Piraat, het is tijd …We moeten Outlow Pete een pak rammel gaan verkopen.” Duidelijk kon ik horen dat het de stem van Amilifanto was. Ik herkende haar uit de duizend. Voor haar zou ik alles doen. Daar bestond geen twijfel over. Ik trok mijn broek op, doch bekeek eerst zorgvuldig mijn uitwerpselen om te zien of het enzym er niet tussen zat. Ik had pech. Het enzym zat nog steeds in mij en ik begon het te voelen. Een emotionele pijn was alle schoonheid die ik daarnet had gevoeld aan het kapot vreten. Ik deed een handenstand om van het gevoel verlost te geraken en verbrande hierbij mijn neus aan een brandnetel. Ik vloekte het uit, tot ik alweer Amilifanto hoorde roepen.
“Piraat waar ben je, ik heb je nodig.” Onophoudelijk bleef ze op mij roepen. Ze had mij nodig, fezelde ik in mezelf en dolgelukkig rende ik naar haar toe. Er waren tot nog toe weinig mensen geweest die mij nodig hadden. Amilifanto gaf me kracht. Ik was vastberaden om die Outlow Pete tot moes te slaan en daardoor vergat ik even de pijn van het enzym.
Ik werd naar een schuur geloodst, waar Espinoza Von Klepelpütt, met mij de laatste strategieën tactisch overliep. Ik verstond er hoegenaamd geen fluit van en het enige wat ik kon doen was genieten van de aanwezigheid van Amilifanto. Ze vroeg me of het rode puntje op mijn neus, een steenpuist was, doch dat kon me niet schelen. Ik zei haar dat ik mij gestoken had aan een brandnetel en hierom moest ze gemoedelijk lachen. Buiten speelde er luide muziek en ik kon de kracht van Smithson door de klanken gewaar worden. Hij stootte strijdkreten uit en het leek er sterk op dat hij straalbezopen was. Amilifanto biechtte op dat Smithson al zijn ganse leven straalbezopen was. Zijn gedrag was een rechtstreeks gevolg van Lady Death, zijn toenmalige vriendin die hem achterliet voor een neger. Het was beter dat hij dronk, daar hij in nuchtere toestand nog gevaarlijker was. Het gesprek ging over terreuraanslagen.
“Morgen blazen we de Lijn op en trekken we alle gsm-masten uit de grond. Gedaan met de oplichterij. Het zijn die dingen die ervoor zorgen dat het enzym ons gek maakt. Instellingen als Telenet en de Lijn hebben geen recht op bestaan meer. Onterecht geven ze ons boetes die mij bijna in een krankzinnigengesticht hebben doen belanden en waar ik ook gek van word, is van lange wachtrijen in grootwarenhuizen. Ik vind dat iedereen een Kalasnikow bij de hand moet hebben om er mensen mee omver te knallen die niet te lijden hebben onder het enzym.”
De man waartegen Smithson sprak, luisterde niet. Hij draaide rondjes als een speelgoedautobaan en krabde hevig in zijn haren alsof hij zich wou verdoven. Het was De Zwaab. Amilifanto zei me dat de Zwaab aan elke fobie leed die men zich maar kon inbeelden. Hij was van alles doodsbenauwd en zijn bestaan zag hij als een schandvlek op de hele mensheid. Hij leed aan gephyrofobie.
“Wat is dat?” vroeg ik.
"Angst om een brug over te steken. Telkens wanneer De Zwaab een brug oversteekt, denkt hij dat die zal instorten. Elke brug steekt hij bijvoorbeeld rennend over. Andere klassiekers waaronder hij te lijden heeft: claustrofobie, necrofobie, hematofobie: dat is als je angst hebt voor bloed. Peccatofobie: angst om zonden te begaan en dan heb ik ze bijlnange nog niet allemaal opgesomd. Het is een eindeloze lijst. Bijvoorbeeld, neem nu, clinofobie. De Zwaab heeft angst voor bedden. Hij slaapt steeds op de grond en weigert van een slaapkamer binnen te gaan. Trichopathfobie. Dat is angst voor haar, vandaar dat De Zwaab kaal is en steeds een helm draagt. Heel gecompliceerd allemaal.”
“En waaraan lijdt die arme sukkelaar nog?” vroeg ik geïnteresseerd. Ik wou het allemaal weten alvorens ik de ring betrad.
“Iatrofobie, dat is angst voor een dokter.”
“Daar lijd ik ook aan,” antwoordde ik.
“Oh maar er zijn veel mensen die daar onder te lijden hebben. Fobieën zijn wijdverspreide beestjes. Neem nu, anthofobie, dat is angst voor bloemen. Dendrofobie, dat is angst voor bomen, doch nu houd ik ermee op. De Zwaab heeft het al lastig genoeg.
“Dan heeft ie bijvoorbeeld ook last van het enzym,” vroeg ik.
“Natuurlijk, iedereen heeft hier last van het enzym. Daarom zijn we hier, het zal je wel allemaal duidelijk worden, lief piraatje van me.” En Amilifanto gaf me een kus op mijn linker onderlip. Ik was in de wolken en vond haar nog schoner dan de nacht. Met zijn drieën wandelden we de ring tegemoet. Amilifanto, Espinoza Von Klepelpütt en De Kosmospiraat. De ring had iets magistraals. Ik vroeg me af hoeveel krijgers er al hun tanden waren verloren. Aan de koorden kleefde geronnen bloed. Dat werd me duidelijk, toen Outlow Pete bezig was met het dichtknopen van zijn handschoenen. Zijn trainer was Kapitein Zeiksnor. Smithson de scheidsrechter. Ik had er geen flauw idee van wat er allemaal aan het gebeuren was. Al die rare individuen. Enzymlijders, noemde ik ze, net als ik ...
Espinoza wreef over mijn gezicht met een spons en Amilifanto hielp me met het sjorren van mijn handschoenen. Ik was niet bang. Ik geloofde erin. Voor het eerst stonden er geen vraagtekens in mijn blinde ogen. Ik had de boel compleet in de hand. Het enzym zal van ver moeten komen om mij van de wijs te brengen. Ik vroeg aan Smithson of ik mijn verrekijker mocht ophouden. Alles was toegestaan. Er golden geen regels, hetgeen mij gerust stelde. Er waren teveel regels en systemen die we blindelings aanvaarden zonder te beseffen waarom. Nu ging ik vechten en ik was van plan met één slag Outlow Pete uit de ring te vegen. Toen ging de bel, die werd bediend door het jongetje. Ronde één. Amilifanto wenste me veel succes.
Nieuwe reactie inzenden