Geheimzinnige telefoon
Het was een donkere, koude dag in maart en de klok sloeg 13 uur. Mijn maag grolde, had zin in een hertenbiefstukje en had geen vermoeden dat er mij vandaag iets merkwaardigs zou overkomen. Toen ik op het punt stond mijn hotel te verlaten, met de bedoeling een restaurant te zoeken waar ze hertenbiefstukjes serveren, kreeg ik een geheimzinnige telefoon. Een stem die ik niet kon plaatsen, zei me dat ik dringend naar de Gorgonzolastraat nummer 24 moest. De stem maakte zich bekend als Smithson en hij begon tegen me te vertellen over een zwaargewicht Outlow Pete. Er zou vandaag bij Smithson een bokswedstrijd plaatsvinden die hij had georganiseerd, doch omwille van een klein detail kon de wedstrijd niet doorgaan, daar Outlow Pete geen tegenstander had. Het was de bedoeling dat ik Outlow Pete’s tegenstander zou worden. Ik wist niet waar ik het had en vroeg de vreemde hoe hij aan mijn nummer was gekomen en met welke pretentie hij het recht had om mij een boksring in te jagen. ‘Geen commentaar,’ luidde het antwoord.
Ik zei tegen Smithson dat ik vandaag andere plannen had, daar ik op een queeste zat naar een hertenbiefstukje en dat ik in mijn leven nog nooit had gebokst.
‘Dat geeft niet, soms moet je in je leven bereid zijn afstand te nemen van de plannen die zich met de jaren hebben gevormd in je hoofd,’ zei de zonderlinge stem, ‘Gorgonzolastraat 24, je kan zien dat je er bent,’ en de telefoon werd ingehaakt.
‘Dat geeft niet, soms moet je in je leven bereid zijn afstand te nemen van de plannen die zich met de jaren hebben gevormd in je hoofd,’ zei de zonderlinge stem, ‘Gorgonzolastraat 24, je kan zien dat je er bent,’ en de telefoon werd ingehaakt.
Na de telefoon moest ik even gaan zitten om de dingen op een rij te zetten. Hierbij bracht ik een stukje fruit naar mijn lippen en toen ik in het glazige vlees beet, vulde een gevoel van angst mijn mond. Als ik bepaalde zaken niet goed kan plaatsen, dan neem ik altijd een stukje fruit, dat maakt onderdeel uit van mijn bestaan. Na de eerste hap begon ik te zweten en voelde ik mij bedwelmd door de stem van Smithson en besefte dat ik te maken had met een halfgaar schepsel waarvan ik niet wist welke zijn bedoelingen met mij waren. Zijn stem klonk korreling alsof hij een kachelpijp had ingeslikt. Ik kreeg het benauwd, maar besloot toch te doen wat Smithson mij had opgedragen. Nog steeds was ik ervan overtuigd dat Langepootmüggenstad mij geluk zou brengen en deelde ik de overtuiging dat je steeds moet doen wat er zich op je weg aandient. Angst overwint immers alles, je moet alleen een manier vinden om met je angsten om te gaan, zonniet zullen dokters je overspannen naar een sanatorium dragen, waar je de rest van je dagen moet slijten in een witte pyjama.
Moedig zag ik mijn situatie onder ogen en besefte dat ik mijn lot onmogelijk kon bestieren. Noodgedwongen liet ik mij stuwen in de armen van Smithson en Outlow Pete. Bovendien geloofde ik in de woorden van Smihson en dacht ik niet dat hij slechte bedoelingen met me had. Het is trouwens onmogelijk om in niets te geloven. Wie denkt gelooft, en weten begint met geloven. Ik had er goede hoop in en mijn angst ruimde al snel plaats voor een soort van euforisch geluk. Ik dwong mezelf mijn gelaat de uitdrukking te geven van een soort kalm optimisme en met drie treden tegelijk liep ik de trap af en haastte mij, daar ik zo snel mogelijk de Gorgonzolastraat wou bereiken, om te zien wat het lot voor mij in petto had. Op mijn weg zocht ik naar een bushokje, maar het duurde een tijdje alvorens mijn zintuigen over de juiste censoren beschikten om zo’n hokje op te merken. Ongeveer een halfuur wandelde ik doorheen Langepootmüggenstad en het viel mij op dat de stad één van de meest ongewone plekken was waar ik ooit was geweest. Bovendien was het koud voor de tijd van het jaar en had ik het gevoel dat ik een snotvalling aan het krijgen was. Met mijn kin weggedoken tegen mijn borst in een poging te ontkomen aan de gemene wind, begon er plots stof rond mij te wervelen alsof de wind mij samen met het gruis wou meezuigen. Boven mijn hoofd hoorde ik een soort van gezoem dat zich tot diep in mijn hersenen boorde. Ik hief mijn hoofd naar de lucht en zag een reusachtige zeppelin dat met fel licht leek te speuren naar de stappen die ik verzette. Het was een hoogst ongewoon tafereel en ik had het gevoel dat iedereen op de hoogte was van mijn bestaan. Ik begon te lopen in een poging de zeppelin van mij af te schudden en als een geluk bij een ongeluk vond ik plots het bushokje, waar ik mij te wachten zette op de bus die mij naar de Gorgonzolastraat moest brengen.
Wachtend op de bus liet ik mijn ellebogen rusten op mijn knieën en probeerde mij zo onherkenbaar mogelijk te maken voor de zeppelin die leek te zijn verdwenen. Alweer had ik een gevoel dat alles verband hield met elkaar en ik herinnerde mij een droom van een week geleden. Op een dag werd ik moe wakker, was op de rand van mijn bed gaan zitten en een seconde daarna hield ik op met bestaan. Ik had het gevoel dat iets dergelijks mij vandaag te wachten stond.
Ik tuurde de straat in en begon te duizelen. Zover ik kon kijken zag ik dat de mensen hun rolluiken hadden gesloten alsof er een dreigend onweer op komst was en plots werd mijn aandacht afgeleid door een stem die zo mooi was, dat ik zou kunnen beginnen huilen. Het lied dat ik hoorde werd zo bevallig en vrijmoedig gezongen dat ik onmogelijk de tranen in mijn ogen kon ophouden. Ik was sprakeloos, verbijsterd en ging geheel op in het lied dat ging als volgt:
Onderweg naar avonturen, overal omringd door Spleen, kreeg ik last van liefdeskuren en leef ik nu alleen, en komt ’t lot mij bezuren en huil ik: ik ga dood terwijl ik wacht, geen troost die mijn lijden verzacht, de dagen; veel te lange uren. Vleugel mij hoog naar een toog vol sferen en laat mij het leven leren, dan zal er in mij geen kwaad meer regeren.
Het lied was een bittere pil om te slikken en ik stond te beven op mijn benen omdat ik door schoonheid werd overmand en net toen ik de laatste traan uit mijn ogen probeerde te vegen, kwam het jongetje van gisteren zich naast mij op de bank zetten. Hij glinsterde in het licht van het bushokje en ik voelde mijn gezicht bevriezen, daar het jongetje mij met verstomming sloeg. Ik fronste mijn voorhoofd, rillingen groeiden over mijn hele lijf. Ik had het gevoel dat ik mijn verstand aan het verliezen was. Onze blikken kruisten elkaar en ik schoot recht als een veer. Het jongetje verroerde geen vin en ik bezat niet de helderheid om mezelf te kalmeren. Het enzym had mij bij de lurven. Het jongetje leek op een kind van verschillende rassen, alsook waren zijn oren te groot voor zijn hoofd dat was bezaaid met kroezelhaar. Ik dacht aan Smithson en Outlow Pete en ook de krakkemiekige vrachtwagen waarop De Zwaab stond geschreven, bikkelde met mijn geest. Het leek of alles tot in de puntjes was gepland. De telefoon, het jongetje en Amilifanto die mij tot kosmospiraat had gekroond. Het enige wat mij te doen stond, was mij over geven aan Langepootmüggenstad en vooral niet denken aan de afloop die zich als koude lucht in mij naar binnen zoog.
Ik vroeg het jongetje of hij diegene was die was bedeeld door een prachtige stem. Het jongetje zweeg. Eigenlijk was die vraag overbodig. Ik wist namelijk honderd procent zeker dat het jongetje de zanger was. Ik had zin om met mijn ogen te knipperen, doch was bang dat als ik ze ging opensperren, ik alweer in tranen zou uitbarsten.
Het was nog steeds niet opgehouden met waaien. De adem van de wind had volgehouden en het donker was komen opzetten. De straatverlichting spiegelde zich in mijn iris. Ik was ontzettend benieuwd in welke uithoek van Langepootmüggenstad, ik zou terechtkomen. Er was iets wat alleen het jongetje wist, ik wou hem omhelzen en herinner mij dat ik een tijd, net als in mijn droom, ademloos had doorgebracht. Ik keek naar het jongetje als naar een volmaakte vrouw waar je geen weerstand tegen kan bieden en wou hem zeggen dat ik zijn lied prachtig vond en dat het lang geleden was dat zoveel zuiverheid mijn ziel had bekropen. Toen hoorde ik het gonzen van de bus naderen. Ik stapte op, nestelde mij samen met het jongetje aan een raam en stelde mij voor, wat de mensen die zich in hun huizen verborgen houden zoal deden, en ik wist met stellige zekerheid dat mijn leven een andere wending zou nemen.
jammer dat het jongetje lelijk is (te grote oren), ik hou van een wereld vol schoonheid, een erfenis van de estheet die ooit mijn vriend was en die in me huist
als een embryo van een verkrachter (zijn eigen woorden!)
Het is iets om razend van te worden, dat er mensen bestaan zonder begrip of gevoel voor het weinige op de wereld dat nog waardevol is. Piraat jij bent waardevol. Met zielsverukking lees ik uw verhalen op de manier waarop ik kijk naar een notenboom. Rustig en me koelte. Het jongetje geeft mij hoop en jij sleurt mij mee in een stroom waar ik met plezier tegen de kleppen wil slaan. Piraat, je hebt de kern!
Nieuwe reactie inzenden