De maan is gemaakt van beenhesp

De kosmospiraat en de beenhesp barman
MISSCHIEN ZOU IK VANDAAG GELUK HEBBEN, dacht ik terwijl ik in een bushokje zat te wachten op een bus die nooit zou komen. Buiten regende het. De stad werd afgescheiden door slierten water. Het leek alsof de wereld werd overvallen door een wet waar ik onlosmakelijk mee verbonden was, doch besloot er verder niet te veel over na te denken. Gesteld dat ik een doel had in mijn leven, dan was het stoppen met nadenken. Het was de eerste dag van mijn verblijf in Langepootmüggenstad. Terwijl de regen neerdaalde uit het onverklaarbare universum, cijferde ik mezelf weg en begroef mijn hoofd in de kraag van mijn vest omdat ik zin had gans mijn bestaan weg te moffelen. In mijn grauwe gezicht zweefden twee ogen in hun kassen die naar nergens keken. Toch wou ik ergens heen, al was het naar de plek waar ik wil begraven worden. Misschien zou ik vandaag geluk hebben.
Nog steeds spookte deze zin als een mantra door mijn hoofd en dat is zeldzaam want de meeste tijd breng ik afgezonderd door terwijl ik het licht van dode sterren probeer te volgen. Het is mijn manier om een erfenis voor de mensheid achter te laten en wil zo weinig mogelijk mensen tot last zijn, daar elk leven voor een blindmakende hoofdpijn zorgt en elke stamboom een doornstruik is die de ziel verstikt. Het enige waar ik toe in staat ben, is zielig voor me uitstaren als een doelloze idioot die werkt in een hondenhoedjesfabriek. Deze gedachte deed mijn gezicht veranderen in dat van een ontwikkelde leraar die uitkijkt over een weids prehistorisch landschap, die zonder op of om te kijken, speurt naar sporen van zeldzame roofdieren. Ook stelde ik mezelf voor op een drukke weg waar auto’s zonder vaart te minderen langs mij heen razen, dikke stofwolken doen opwaaien en mij maar niet willen raken, alsof ik van mijn weerloosheid een kelder had gemaakt die mij moest beschermen tegen de hardheid van het lot.
Ik had het gevoel dat Langepootmüggenstad mijn eindstation zou worden, daar zou het allemaal gebeuren. Naast mij sliep in een kartonnen doos een zwerver die ik niet kon negeren. Alles wat enigszins afwijkt van de norm, heeft me steeds geboeid. Ik wou de zwerver wat geld schenken, daar hij zich had afgescheiden van het gekkenhuis dat ik de wereld noem, doch had weinig geld op zak en niemand wordt graag gewekt uit zijn slaap. Ondertussen bleef het onophoudelijk regenen en voelde mij opgezogen worden door het tandvlees van een Bijbels moeras. Het enige wat mij nog restte, was staren naar de mensen die me deprimeerden. Soms heb ik het nodig om gedeprimeerd te zijn. Jaren geleden heb ik voor mezelf besloten, minstens vijf dagen in een maand, gedeprimeerd rond te lopen op deze nietige rondtollende bol, waar de zon de blauwe lucht verrukt met zijn schittering.
Een depressie is voor sommige mensen een redding. Een mens wordt graag gered, al is het maar omdat je redder zich dan een held mag noemen. Ik heb geenszins de ambitie om een held te zijn, toch geen van vlees en bloed, al probeer ik de ellende van andere mensen draaglijk te maken. Als een meisje me vraagt: kus me, dan doe ik dat, ook al stinkt haar adem dat je er een waterput op kilometers afstand mee kan besmetten. Ik doe wat er van mij wordt verwacht, zonder hoognodig de rekening te willen presenteren. De mens is zijn eigen redding en zwaarmoediger wil ik het niet maken, daar mijn lichaam al genoeg is geplunderd door gedachten die er niet toe doen. Plots kwam de zon. Soms gebeurt het dat de zon door de wolken zijn licht laat schijnen om de mensen hun ware gelaat te tonen en de maskers te verbranden waar ze zich achter verschuilen. Dat is een fenomeen dat men niet hoeft te doorgronden. Je moet niet meer aandacht schenken aan de dingen dan nodig is. Het universum is zo simpel als een frikadel. Het is een dwaze vorm van energieverspilling als je nadenkt over onverklaarbare zaken.
Je geen vragen stellen over het waarom en het daarom en je bestaan aanvaarden, daar zit de kern. Het was reeds tien uur geworden. De tijd verstreek zonder resultaat. Uren had ik op het bankje gezeten en herinner mij nog een gesprek met een man die de papegaai van zijn vrouw in brand heeft gestoken. Ik zei dat hij dit niet moest doen, daar de volgende dag even weinig oplevert dan de vorige. Het werd tijd om te vertrekken en om Langepootmüggenstad te verkennen. De maan kleefde als een sikkel aan de lucht en een paar kraaien trokken cirkels in de mist die was komen opzetten. Ik had zin in een borrel en om de mop te vertellen van die Pool die naar het schijthuis ging, stond op van de bank waar ik mij verborgen waande en wandelde naar de dichtstbijzijnde kroeg. Zoals altijd het geval was, belandde ik in het verkeerde café. Het was een café, gekroond met de naam Ongeschoren dorpel, een typische huis voor mensen die wilden ontsnappen aan de uren arbeid en de ondraaglijke last van de zinloosheid, waarmee ik reeds genoegen had genomen.
De klanten bestonden uit vaste en tijdelijke alcoholisten die van elkaar wisten dat ze aan het aftakelen waren en die met lustige ogen bungelden in de richting van elkanders vrouwen. ‘Voor mij een borrel,’ vroeg ik beleefd. De eigenaar bevond zich achter de toog, staarde lullig voor zich uit en was vermoedelijk een obesitasslachtoffer. Op zijn armen stond een tatoeage, de maan is gemaakt van beenhesp. Naar het schijnt kon hij dertig pinten op één arm dragen. Op de toog lag een dikke laag gemorste alcohol, iedereen rookte en op de achtergrond was nergens muziek te bespeuren. Buiten een vogelpiek was er niets in de ruimte aanwezig waarmee men zich kon amuseren. Ik vroeg mij een borrel zonder dat ik oogcontact maakte met het obesitasslachtoffer. ‘En wat voor een borrel, had mijnheer dan gewenst?’ vroeg het obesitasslachtoffer me, maar begreep er zo goed als niets van. Hij sprak een soort van dialect met een alcoholische ondertoon en wou hem uitleggen dat we met een soort van communicatiefout zaten. Dat kon de man niet appreciëren en werd kwaad.
‘Excuseer!’ brieste hij en hoestte een rochel op, die hij tegen zijn schoenen spuwde. Blijkbaar spuwen bewoners van Langepootmüggenstad tegen hun schoenen. Om de goede vrede te bewaren, vroeg ik mij een biertje. Ik zette het biertje aan mijn mond, besloot mij niet al te veel zorgen te maken en zeilde teruggetrokken als een boreling op de golven van het universum, wist niet hoe lang het ging duren, maar vandaag zou ik geluk hebben.
Share/Save
Anonymous users will be subscribed with the selected preferred language. They will receive newsletters in this language if available. Registered users will be subscribed with their preferred language as set on their account page.

Cool !

super gewoon! verder blijven doen

Eindelijk kan ik na het lezen van de piraat, met recht en rede zeggen: seks is overroepen!

Ik vind dat de kosmospiraat gezegend moet zijn door een prachtig koppel borsten die hij heeft geleend van een wulpse negerin, rechtstreeks geplukt uit een Urbanusstrip.

Nieuwe reactie inzenden

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.